Zaal 1.12
Een internationaal keurkorps van wetenschappers die zich aan het einde van de eenentwintigste eeuw onder de naam Los Niños del Futuro samen schaarden, werd door de autoriteiten aangesteld om zich te buigen over de prangende vraag hoe de samenleving op Antarctica ingericht moet worden om de levensvatbaarheid van de mens ook in de toekomst te kunnen garanderen.
De wetenschappers spraken van een Oude Wereld en een Nieuwe Wereld. Ze waren het erover eens dat de Oude Wereld onbewoonbaar was geworden door toedoen van de mens zelf en stelden ook dat wanneer de mens in de Nieuwe Wereld op dezelfde voet zou verdergaan, het slechts een kwestie van tijd was totdat ook die plek ongeschikt zou worden voor menselijk leven. Desondanks waren de wetenschappers van mening dat de mens in wezen niet slecht was, maar dat de vorm van beschaving die de mensheid had opgebouwd sinds zij de natuurstaat achter zich had gelaten, een zeer giftige werking had gehad. Zij geloofden dat de mens in de basis goed was – een wezen vol compassie dat zonder opgelegde regels en gezag in staat was de juiste keuzes te maken voor zichzelf én de groep – maar dat hij vergiftigd was door de instellingen en structuren die hij zelf had geschapen: landbouw en intensieve veeteelt; koningen en bureaucratieën; kapitalisme en privé-bezit; de stichting van stad & staat en met name het opgeven van de eigen vrijheid ten behoeve van het systeem. De wetenschappers waren ervan overtuigd dat wie kreeg opgelegd goed te doen, niet langer uit eigen beweging goed zou willen doen. Een van de belangrijkste conclusies uit het rapport dat zij aan de autoriteiten overlegden, was: we moeten terug naar de natuurstaat van voor de landbouwrevolutie, om de mens als onderdeel van zijn leefruimte een optimale kans tot overleven te geven.
'Project Antarctica had alleen een kans van slagen als het werd bevolkt met kinderen – jong genoeg om nog niet vergiftigd te zijn door de beschaving uit de Oude Wereld'
Een andere belangrijke conclusie uit het rapport: een mens die zijn hele leven deel heeft uitgemaakt van het systeem, die het systeem zelf is geworden, kan niet terugkeren tot deze staat. Volgens de wetenschappers was er maar één groep mensen die in aanmerking kwam om deze utopische samenleving vorm te gaan geven. Wilde Project Antarctica een kans van slagen hebben, dan diende het alleen bevolkt te worden met kinderen – oud genoeg om op eigen kracht te kunnen overleven in de Nieuwe Wereld, jong genoeg om nog niet vergiftigd te zijn door de menselijke beschaving uit de Oude Wereld.
De beoogde opzet om alleen kinderen toe te laten tot Antarctica bleek te controversieel, maar de autoriteiten gaven de wetenschappers wel toestemming om het project, dat werd goedgekeurd tijdens de onderhandelingen voor het Verdrag van Reykjavik in 2110, als een try-out te starten op het schiereiland ten zuiden van Jericho Base en Bellinghausen Station; twee wetenschappelijke bases van waaraf de ontwikkeling van de kolonie met behulp van drones kon worden gemonitord.
In 2114 werd de eerste lichting van honderd kinderen naar het schiereiland gestuurd. In de beginjaren leek de onderneming op afstand een groot succes, waarna er in 2119 een tweede lichting werd uitgezonden van opnieuw honderd kinderen.
Op de eerste dag van de uitzending van de tweede lichting volgen we de dertienjarige Nathan, een jongen die zijn leven tot dan doorbracht op een eiland in ondergelopen gebied. Hij werd opgepikt door een visser, die hem naar de wetenschappers bracht. Omdat Nathan in isolement was opgegroeid, nooit deel had uitgemaakt van de Oude Wereld en had bewezen op eigen kracht te kunnen overleven, werd hij door de wetenschappers beschouwd als een perfecte kandidaat die mogelijk een grote bijdrage kon leveren aan de Kinderkolonie.
.
Zaal 1.13
.
Het touw snijdt in zijn polsen. De eerste paar uren heeft hij geprobeerd zich los te trekken, maar daardoor is het touw alleen maar strakker komen te zitten.
‘Zie je nou wel’, zegt Nathan. ‘Vader had gelijk. Ze binden ons vast. Het zijn beesten en wij zijn hun prooi.’
Toen de visser hem van het eiland haalde, weigerde hij met de man te praten. En nu denkt iedereen dat hij zijn hele leven alleen op het eiland heeft gewoond. Maar tot drie weken voor de visser kwam, woonde hij er met vader en helemaal aan het begin, tijdens zijn eerste levensjaar, ook met moeder. Toen de andere dorpelingen het eiland verlieten omdat het water steeds sneller steeg, had vader ze met gebalde vuist nageschreeuwd: ‘Lafaards. Stelletje bange honden!’ Nathan weet dit doordat vader hem dit dertien jaar lang iedere avond vertelde, met eenzelfde gebalde vuist op het strand.

Een paar weken na het vertrek van de andere dorpelingen was moeder overleden aan een longontsteking. Het maakte van vader een bitter man. ‘Nu de wereld begint te zinken, laten de mensen ook hun maskers zakken’, zei hij toen zijn zoon iets ouder was. ‘Ze worden gedreven door angst, niets scheidt hen nog van de wilde dieren. Als ratten verlaten ze het schip. Het is een zegen dat wij hier alleen zijn. Dit is ons koninkrijk, luister naar mij en we zullen dit overleven. Want wij zijn goed en zij zijn slecht.’
Vijf jongens, vijf meisjes, in het schijnsel van het vuur dragen ze planken en palen naar de open plek aan zijn voeten. Nathan schrikt van hen, de vlammen dansen over hun woedende gezichten. Als ze het bos in zijn gelopen om nieuw hout te halen, komt er een meisje voorzichtig op hem afgelopen. Ze houdt hem een kom water voor.
‘Heb je misschien ook honger?’ vraagt het meisje.
Nathan schopt de kom uit haar hand.
‘Zie je wel,’ zegt hij. ‘Jullie proberen ons te vergiftigen. Jullie zijn slecht en wij zijn goed.’
Vader zei: ‘zoals de vis zwemt, is de mens slecht. Het is zijn natuur. Maar wees niet bang, want zij zijn daar en wij zijn hier.’
De planken en palen worden een bouwwerk. De kinderen werken de hele nacht door.
‘Misschien maken zij een altaar om ons levend te offeren’, denkt hij. ‘Vader had al die tijd gelijk.’
'Zoals de vis zwemt, is de mens slecht. Het is zijn natuur.'
Toen vader was overleden, zat Nathan op het strand en keek uit over het water. Hij dacht: ik en hij waren iedereen op het eiland. Ik was ik en hij was hij. Ik en hij waren wij. Wij waren iedereen. Nu is hij dood en ben ik iedereen. Als ik iedereen ben, en iedereen ik, bestaat ik dan nog? Toen vader nog leefde was ik ik omdat hij hij was. Het water is alleen blauw omdat het blad van de boom groen is. Als alles blauw was, zou het water geen kleur hebben. Nu hij dood is, is ik ook dood.
Ik ben wij en wij zijn goed.
Hij klom in de hoogste boom van het eiland en tuurde over het water. Hij zag niets anders dan water, niets anders dan blauw. Hij dacht: wij zijn hier en zij zijn daar. Hier is goed en daar is slecht.
Die avond kon hij niet slapen omdat hij vader miste.
Toen hij met de kinderen van de tweede lichting op het schiereiland werd uitgezet, stoven de anderen lachend en schreeuwend het bos in. Nathan niet. Nathan klom in een boom en wachtte tot het avond werd. In het donker durfde hij pas naar beneden te klimmen. Voorzichtig liep hij dieper het bos in. Hij sloop naar de open plek in het midden van het bos, waar de kinderen uit de eerste lichting een dorp hadden gebouwd. Hij verstopte zich achter een struik en keek. De kinderen maakten muziek die pijn deed aan zijn oren. Ze gilden en dansten woest om het vuur heen.
‘Zie je wel,’ dacht Nathan. ‘Het zijn net wilde dieren. Ze worden gedreven door angst.’
Toen klonk er een kinderstem achter hem.
‘Wie ben jij?’ vroeg het kind. ‘Hoor jij ook bij de tweede lichting? Wil je misschien wat eten?’
Nathan sprong op en rende weg. Het kind kwam achter hem aan. Toen hij wat voorsprong had, hield hij in, raapte een steen van de grond en verstopte zich achter een boom. Toen hij het kind hoorde aankomen sprong hij vanachter de boom tevoorschijn en sloeg het kind met de steen op het hoofd. Het kind was dood.
Het is geen altaar dat ze bouwen, het is een huis. Een huis met een deur en een raam die alleen aan de buitenkant geopend kunnen worden. De palen zijn tralies geworden. Een van de jongens die de hele nacht heeft gebouwd, komt op hem aflopen en maakt het touw los. Hij trekt Nathan mee en stopt hem in het huis.
Hij zegt: ‘We hebben speciaal voor jou een gevangenis gebouwd. Dat was de eerste vijf jaar niet nodig.’
Nathan zit in zijn cel en kijkt naar de kinderen. Sommigen van hen werken in de moestuin, anderen houden het vuur brandende. Twee meisjes repareren een dak, een jongen blaast op zijn fluit.
‘Zij zijn slecht en wij zijn goed’, fluistert Nathan terwijl hij zijn oren met zijn handen bedekt.
En in de jaren die volgden moesten er nog vele cellen bijgebouwd worden. In 2023 werd het experiment met de Kinderkolonie definitief afgeblazen. Voortaan zou het schiereiland dienstdoen als de gevangenis van Antarctica.